Deze pagina is ook beschikbaar in: English (Engels)
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een periodieke uitkering van een stamrecht niet voldoet aan de lijfrentedefinitie in belastingverdragen die Nederland heeft gesloten.
Voorheen hadden belastingplichtigen met een periodieke stamrechtuitkering recht op een vrijstelling van inhouding van loonbelasting op hun periodieke stamrechtuitkering, omdat deze onder de definitie van lijfrente in belastingverdragen viel. De Hoge Raad stelt nu dat er moet worden gekeken naar het arbeidsverleden van de ontslagvergoeding waaruit het stamrecht is ontstaan. Dit leidt er in deze gevallen toe dat zowel de ontslagvergoeding uit het verleden alsmede de latere periodieke stamrechtuitkering als arbeidsinkomen wordt gekwalificeerd.
Dit betekent dat de stamrechtuitkeringen – als gevolg van ontslagvergoedingen – die door de Nederlandse entiteiten aan het buitenland worden betaald, worden gezien als arbeidsinkomen. Ondanks de door Nederland gesloten belastingverdragen worden deze inkomsten in Nederland belast. Als een stamrechtuitkering voortvloeit uit een ontslagvergoeding van een dienstverband in Nederland, is deze in beginsel belastbaar in Nederland. Compartimentering kan – voor zover een deel van de ontslagvergoeding toegerekend kan worden aan een buitenland – hierbij nog soelaas bieden.
Alleen als een periodieke stamrechtuitkering bedoeld is als een overbrugging naar de pensioengerechtigde leeftijd kan deze als een pensioenuitkering worden gekwalificeerd. De werknemer en werkgever moeten dit zijn overeengekomen bij de beëindiging van het dienstverband.
De belastingvrijstelling blijft van kracht voor het jaar 2017, maar vanaf 1 januari 2018 zijn deze stamrechtuitkeringen belastbaar in Nederland. De in het verleden toegekende vrijstellingen worden ingetrokken per 1 januari 2018.